Oude muren en haar varens

Die “oude” muurtjes van Thijsse’s Hof vind je bij de demonstratievijver en vlakbij het instructielokaal. Het eerste muurtje in de Hof werd in 1988 door onze vroegere hovenier Dirk de Leur gemaakt. Hij zorgde er voor dat het zo goed als oud was om de planten een goede stand(hang)plaats te geven. Al snel was het hem gelukt om de muurbloem voor de muur te interesseren. Met zo’n toepasselijke naam mag je best wel de eerste zijn. Dirk kweekte de muurbloem op uit zaad van planten die groeien op de Ruïne van Brederode.

Hoeveel oude stenen wil je hebben? Interessant is dat dit één van de noordelijkste plekken in Europa is waar de soort in het wild voorkomt en één van de weinige groeiplaatsen in ons land die nog over zijn. In 2002 kreeg het muurtje gezelschap van nog twee muurtjes. De toenmalige hovenier Harry Schokkenbroek verzorgde dit met onder andere stukken kademuur uit Haarlem waarin al veel steenbreekvarens groeiden. Zo is er vandaag de dag in de Hof een rijk assortiment aan muurplanten zoals de muurvaren, tongvaren, schubvaren, steenbreekvaren en muurleeuwenbek. Van deze soorten komen tongvaren en steenbreekvaren tevens in natuurlijke duinbegroeiingen voor.

Muurplanten kunnen zich vestigen in de kleinste holletjes van vooral kalkrijk cement. Dat kalkrijke cement is juist datgene waar ze van houden. Niet het harde hedendaagse Portlandcement, daar tref je ze zelden of nooit op aan. De voegen zijn veel te hard. Vaak wordt gedacht dat muurplanten schade aan de muur veroorzaken. Dat is echter vrijwel nooit het geval.

De muurvaren is dé pionier van de muurbegroeiingen. De blaadjes zijn matgroen en leerachtig. De bladvorm driehoekig of ruitvormig. Een stengel is nauwelijks aanwezig. De naam varen kan je zien als “veer” naar de veervormige bladeren.

Een leuk weetje is dat de muurvaren vrijwel altijd een protestante kerk als vestigingsplaats opzoekt. De muren van katholieke kerken zijn hem veel te droog, omdat de kerk de hele week door wordt gebruikt en daardoor meer wordt verwarmd. Je kunt de muurvaren gemakkelijk herkennen omdat de fijn verdeelde blaadjes wel wat lijken op klaverblaadjes.

Een wat alarmerende naam heeft de steenbreekvaren. Dat lijkt erger dan het is. Het muurtje waarop ze groeien zal er heus niet door instorten. Ze zoeken alleen maar met hun tere worteltjes een plaatsje in een al bestaand scheurtje in vooral het cement. De steenbreekvaren heeft vrij lange smalle bladeren met veel kleine helder lichtgroene blaadjes. Ze blijft ’s winters groen en heeft in de zomer rijpe sporen in de vorm van streepjes onder de blaadjes.

Op en onderaan de muren kun je nog een leuke varen ontdekken: de tongvaren. Net als bij andere soorten varens zijn de bladeren in het begin van hun groei als stijve bolletjes opgerold. Als ze groter worden, vormen ze daarmee eerst een vraagteken en ontrollen zich langzaam tot lange glanzende tongen met een golvende rand. Dat je er een tong in kunt zien is niet vreemd en anders helpt de naam je wel. Ook de tongvaren vormt sporen aan de onderzijde van het blad. De sporenhoopjes hebben hier de vorm van een lijntje en vormen een opeenvolging van streepjes. Ze is niet voor niets onderdeel van de streepvarenfamilie.

Varens staan altijd mooi groen te zijn, maar een bloem om zaad voort te brengen is nooit te bekennen. De sporenhoopjes onder het blad zorgen daar ook niet voor, want als die zaait gebeurt er “niets”. Geheimzinnig vond men dat vroeger en dat leidde tot allerlei volksverhalen over onzichtbaarheid, zoals deze:

Op een mooie zomerdag ging een boer kijken naar zijn koeien. Tot zijn schrik zag hij dat er een kalfje weg was. De boer kon zo’n strop niet lijden. Thuis zei dat hij moest gaan zoeken en ging direct op weg. Op zijn speurtocht liep hij door een wei waar juist het varenzaad rijpte. Zonder dat hij er erg in had viel er wat van het zaad in zijn schoenen. Hij stapte echter maar door en door, keek overal rond en onder struiken, maar hij vond het kalfje niet. Teleurgesteld liep hij naar huis en ging mokkend in de keuken zitten. Zijn vrouw en kinderen zeiden niets tegen hem en dat vond de boer vreemd. Verongelijkt zei hij opeens heel luid: “Ik weet of het jullie interesseert, maar ik heb het kalfje niet gevonden”. Toen was er paniek in de keuken, niet vanwege het feit dat het kalfje niet was gevonden, maar doordat ze de boer hoorden maar niet zagen. Ze vroegen hem waar hij was. Hij had zoiets van het moet nu niet gekker worden; ik zit recht voor jullie! Ze snapten er allemaal niets van en eng was het ook. Opeens dacht de boer aan de wei met varens waar hij doorheen was gelopen. Hij trok snel zijn schoenen uit en ja hoor, het varenzaad viel op de vloer en meteen was hij zichtbaar.

Het geheim van het varenzaad is inmiddels wel opgelost. Daaruit blijkt dat de sporen wel degelijk een rol spelen in het sexleven van varens. Meegevoerd door de wind moet zo’n spore op een gunstige plaats terecht komen. Er groeit dan een heel klein plantje uit; de voorkiem. Vroeger zag men dat aan voor mos. Op die voorkiem zitten zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorgaantjes. Als ze bijvoorbeeld door een regenbui of dauw naar elkaar toe kunnen zwemmen, kunnen ze een eicel bevruchten. Daaruit ontstaat een kiemplant en vervolgens een varen. Een heel moeilijk proces. Een stuk gemakkelijker is dat de varen onder de grond wortelstokken heeft waaruit ook een nieuwe plant kan voortkomen; deze manier heet vegetatieve voortplanting. Vooral de adelaarsvaren op de heuvel bij de grote vijver kan dat heel goed.